► Nieuw ◄ ► Zoeken ◄ |
||||||||||||||||
|
||||||||||||||||
Aanvullingen |
||||||||||||||||
|
||||||||||||||||
|
Rotterdamse
Droogdok Maatschappij (RDM) Deels geplaatst: 18-08-2016 Uitgebreid: 18-08-2018 |
|||||||||||||||
Inleiding De Rotterdamse Droogdok
Maatschappij (RDM) begon in 1902 en groeide uit tot een enorme werf, met een
waterfront van 1,5 km in 1959. Er werden vrachtschepen gebouwd en bekende
passagierssschepen, zoals de Nieuw Amsterdam en de Rotterdam van de Holland
Amerika Lijn, maar ook duikboten, boorplatforms, apparaten voor de chemische
industrie, drukvaten voor kernreactoren, bruggen en sluisdeurem. De RDM deed
bijna alles zelf. Tot de inventaris hoorden niet alleen drijvende dokken en
scheepshellingen, maar ook een gieterij, een grofsmederij, een ketelmakerij
en een machinefabriek. De RDM lag afgelegen op de
Heyplaat (de noordwestpunt van de Waalhaven). Daarom ontstond bij de werf het
Tuindorp Heyplaat. Daar staan 800 woningen met (in 1976) 3000 bewoners. Toen
het slecht ging met de Nederlandse scheepsbouw werd de RDM vanaf 1965 tot
fusies gedwongen, waardoor in 1971 het Rijn-Schelde-Verolme (RSV) concern
ontstond. Dat ging in 1983 failliet. Er werkten toen 3000 vaste krachten plus
nog eens 2000 man van onderaannemers bij de RDM. De RDM werd in afgeslankte
vorm door de Rijksoverheid voortgezet en leverde in de jaren 1990-1994 de
vier onderzeeboten van de Walrus klasse aan de Koninklijke Nederlandse
Marine. Vanaf 1991 kwam de RDM in handen van de de
“bedrijvendokter” Joep van den Nieuwenhuyzen, die het splitste in "RDM
Technology" en "RDM Submarines". RDM Technology zetelde in de
Machinefabriek en reviseerde onder meer tanks en kanonnen voor de Landmacht.
RDM Submarines hield zich vooral bezig met de nieuwbouw en het onderhoud
van onderzeeboten en bouwde in de
Scheepsbouwhal componenten voor andere werven. De
RDM bedrijven van Joep van den Nieuwenhuyzen gingen in 2004 failliet, maar
maakten nog een doorstart: ·
de
defensie-activiteiten van RDM Technology onder de naam RDM Technology en
Defence Systems ·
RDM Submarines
en de civiele activiteiten van RDM Technology onder de naam Maatschappij de
Maas. Die
laatste naam had een diepere betekenis: de RDM was in 1902 ontstaan uit de
aan de overkant van de rivier gevestigde Maatschappij De Maas. De tweede Maatschappij De Maas ging in 2012 failliet. |
||||||||||||||||
|
||||||||||||||||
↑ Op
een vogelperspectief foto uit Bing zijn gebouwen en havens uit de RDM tijd
met hun vroegere functie in witte letters aangeduid. ↑ De terreingrens
is met een rode streeplijn aangegeven. De Dokhaven is het centrum; het
Oostelijk terrein (met onder andere de Grofsmederij) en het Westelijk terrein
zijn door een smalle strook verbonden. |
||||||||||||||||
Eilandbedrijf: 1902 -1921 De oudste jaarverslagen
[1,2] vermelden soms bijzonderheden over het spoornet op het werfterrein,
bijvoorbeeld: · In 1914: “Het normaalspoornet op ons terrein heeft
een lengte van 3 km”. · In 1920: “Het aantal km spoor op het eigen terrein
bedroeg op het eind van het jaar 3,5 km, waarop geregeld een achttal loopkranen met een groot
aantal lorries dienst doen.” |
||||||||||||||||
Het ging toen nog om een
eilandbedrijf. De loopkranen waren
tweeassige stoomrailkranen.
Ze haalden platen, profielen en dergelijke bij het platenpark (bij de RDM
vaak sorteerpark genoemd) aan de Heysche Haven en brachten die naar de
verschillende werkplaatsen (ijzerwerkplaats, draaierij, smederij,
ketelmakerij, etc.). De bewerkte producten werden door de loopkranen naar de
droogdokken en de kraanbanen langs de hellingen gebracht. Twee stoomrailkranen van de RDM
omstreeks 1910 [2] → Het sporenplan bestond
vooral uit een raster van 2 stel onderling loodrechte lijnen, met 13
draaischijven op de snijpunten. Hoewel in deze tijd nog
alleen het terrein westelijk van de dokhaven bebouwd was, is de plattegrond
te groot om leesbaar op deze webpagina weer te geven. Daarom is er deze link
naar de plattegrond Uitbreiding 1913-1915 [2]. Na het klikken op de link kan
op het gewenste detail worden ingezoomd. Zie ook opmerking
a). |
|
|||||||||||||||
|
||||||||||||||||
Spooraansluiting in 1921 Het jaarverslag over 1920
[1,2] meldt: “Bij het verschijnen van dit
jaarverslag zal de spooraansluiting met station Feijenoord gereed zijn,
waardoor het mogelijk is de wagons direct naar ons terrein te laten rangeren
en dus voor het vervolg het overladen van de goederen in lichters (kleine
binnenschepen) wordt vermeden.” |
||||||||||||||||
Na het tot stand komen van
de spooraansluiting meldt het jaarverslag over 1921 [1,2]: “Het belangrijkste deel van
de sporen tusschen de diverse werkplaatsen en de dokhaven werd omgebouwd en
voor een groot deel verdubbeld en een motorlocomotief aan het rollend materieel toegevoegd om het
vervoer over het terrein te bespoedigen. De totale lengte de sporen bedraagt
thans 7,5 km.” Foto uit [3] → Het was een Orenstein &
Koppel motorlocomotief van het type Montania Lxxx (bij
de link doorscrollen tot de onderste foto). Op de loc was het fabrieksnummer
1339 en de naam Gangmaker aangebracht. Opvallend zijn de zware bufferplaten,
de in beugels opgehangen korte trekstang en het machinistenhuis met een
grondplan van een onregelmatige zeshoek. |
|
|||||||||||||||
Het jaarverslag over 1922 sprak over “wederom belangrijke uitbreiding van de sporen op het Westelijk terrein”. Helaas kwam de Afdeling Spoor (later: Werftransport) daarna nooit meer in de jaarverslagen ter sprake. Er kwam nu ook een terrein
oostelijk van de Dokhaven in gebruik voor de bouw van onder andere de
Ketelmakerij (1920), de Gieterij (1929-1930) en de Grofsmederij. Deze
gebouwen kregen hun eigen spooraansluittingen. Een detaill van de plattegronden uit zowel de periode 1920-1932 als de periode uit 1933-1938 [2] vertonen twee verrassingen: |
||||||||||||||||
|
||||||||||||||||
↑
Detail van de plattegrond uit de periode 1933-1938 [2]. De spooraansluiting
steekt de Heyplaatweg schuin over ↑ De
toekomstige uitbreiding van de Dokhaven is al met een streeplijn aangegeven. De grote
cirkel links geeft het bereik aan van de op de kraanbaan rijdende kraan. |
||||||||||||||||
In de eerste plaats lag er achter
de spoorpoort een draaischijf, die door elke inkomende en uitgaande wagen
gepasseerd moest worden. Dat zal nogal bewerkelijk zijn geweest. De diameter
van de draaischijf was circa 6,75 meter en er sloten maar liefst 7 sporen op
aan. De tweede verrassing is dat
één van de op de draaischijf aansluitende sporen naar de auto-garage leidde.
Zoals de naam zegt, zal die autogarage voor auto’s bedoeld zijn geweest, maar
kennelijk maakte de motorloc gebruik van dezelfde werkput. Mogelijk werd de
motorloc hier ook ‘s nachts gestald. De garage had een vierkant grondvlak van
circa 12 x 12 meter. Bovenstaand kaartfragment
is een detail uit de kaart van
1933-1938 (Zie ook opmerking a).Vergeleken met de
situatie als eilandbedrijf is het spoorenplan sterk veranderd en uitgebreid,
met meer wissels en minder draaischijven. Maar ook in de nieuwe sporen op het
oostelijk terrein kwamen enkele draaischijven voor. De primitieve
stoomrailkranen uit de beginperiode lijken deels verdwenen te zijn (zie opmerking b). Maar wel lijken er nog steeds railkranen
actief te zijn, want op de kaarten zijn vele cirkels met steeds dezelfde
straal van circa 8 meter en met het middelpunt op het spoor te zien
(bijvoorbeeld rechts in de bovenstaand kaartfragment). Waarschijnlijk stellen
de cirkels het bereik van een railkraan voor. Uit genoemde kaart (en
oudere kaarten) blijkt ook dat de aanvoer van staal per schip via de Heysche
Haven plaats vond: daar was een “sorteerkraanbaan”, een “sorteerkraantje” en
een weegbrug. |
||||||||||||||||
Uitbreiding van de Dokhaven in 1939 In 1939 werd het sporenplan
drastisch gewijzigd door een uitbreiding van de Dokhaven (vergelijk onderstaand
met bovenstaand kaartfragment): |
||||||||||||||||
|
||||||||||||||||
↑
Detail van de situatie in 1939 [2] ↑ |
||||||||||||||||
De draaischijf bij de
spoorpoort is verdwenen. Weliswaar lag die draaischijf zelf de uitbreiding
niet in de weg, maar de sporen van de draaischijf naar het terreingedeelte
westelijk van de draaischijf wel. Een NS trein kwam in de nieuwe situatie op
een spoor evenwijdig aan de Dokhaven binnen; de loc kon daar eventueel
omlopen. Vanaf daar voerde een spoor naar het westelijk terrein. Ook de auto-garage is
verdwenen, maar er kwam een garage elders (linksonder in bovenstaand
kaartfragment) voor terug. Ook deze kaart bevat een verrassing: de nieuwe
garage had twee sporen ! Het jaarverslag over 1939 spreekt over een “Garage
voor 24 werfauto’s”. Waarschijnlijk betekenen
de twee sporen dat er twee locs waren. De tweede loc kan jaren voor 1939 zijn
aangeschaft. Gegevens van een tweede loc zijn echter niet bekend: na 1921
bevatten de jaarverslagen geen informatie meer over het eigen spoorbedrijf.
Leverlijsten van locomotieffabrieken uit deze periode noemen de RDM niet. In
principe lijkt het mogelijk dat de RDM zelf een loc gebouwd heeft of dat het
om een tweedehands exemplaar ging. |
||||||||||||||||
Tweede Wereldoorlog In de Tweede Wereldoorlog
werkte de RDM gedwongen voor de Kriegsmarine. Waarschijnlijk kon de RDM
daarom wel benzine voor de loc krijgen. Na de slag om Arnhem
voerden de Duitsers in september 1944 diverse machines per trein af naar
Duitsland. Hijskranen werden opgeblazen en de drijvende dokken werden tot
zinken gebracht. Er bestaan lange lijsten met afgevoerde machines [1, 4],
maar daar staat geen RDM loc op. Waarschijnlijk is de loc vernield. |
||||||||||||||||
Na de Tweede Wereldoorlog De RDM kocht twee locs van
het Ruston & Hornsby
type 48DS. Bij deze link staan gegevens over de techniek, de levensloop
en ook een foto waaruit blijkt dat de locs ook buiten de (spoor)poort kwamen. Het booreiland op de achtergrond zal de
Gulftide of de Orion zijn. Die werden in 1974, resp. 1978 bij de RDM
gerepareerd [2]. Detail van een RDM foto → Ook de Rustons hadden grote
en zware bufferplaten, maar geen buffers. De korte trekstang lijkt te zijn
opgeborgen tussen de bufferplaat en de motorkap. Zie ook hier. De witte gasfles
op de voetplaat diende waarschijnlijk voor de cabineverwarming. |
|
|||||||||||||||
Loc 2 op de in 1974 of 1978
genomen foto heeft – anders dan op de tekening en anders dan loc 3 –
schuifdeuren. |
||||||||||||||||
Een nieuwe locomotief Op 10 februari 1972 bracht de radiografisch
bestuurde loc NS 609 een kuilwagen met daarop een nieuwe locomotief. Foto
Hans Scherpenhuizen → Het was Diema 3236 van het Diema type DVL 150. De nieuwe loc verschilde
sterk van haar voorgangsters, onder andere door het ontbreken van de zware en
hoge bufferplaten en de aanwezigheid van buffers en luchtremmen. Het personeelsblad Nieuws
van de RDM van maart 1972 berichtte: |
|
|||||||||||||||
“Nieuwe locomotief loopt
als een trein Sinds vrijdag 25 februari
spoort een splinternieuwe locomotief over het bedrijf. Naar alle
waarschijnlijkheid heeft u de nieuwe aanwinst zelf al bewonderd. Het is een in
Duitsland aangekochte dieselrangeerlocomotief van het merk Diema. Op ons bedrijf neemt het transport over de
rails steeds meer toe, terwijl de te verplaatsen vrachten bovendien
“gewichtiger” worden. Aangezien men tot voor kort beschikte over twee
kleine locs, kon onze afdeling werftransport alleen met veel kunst en
vliegwerk aan alle wensen en aanvragen voldoen. Proefnemingen De nieuwe locomotief is
sterker en zwaarder dan z’n collega’s. Het eigen gewicht bedraagt 20 ton en
onder de motorkap huist een 90 pk motor, die dankzij een speciaal
aandrijfmechanisme nooit kan worden overbelast. Na aankomst heeft een
kommissie van onderzoek de aanwinst uitgebreid beproefd. De heer Valster zei
ons ronduit dat de heren onderzoekers na afloop geen enkele tekortkoming
hadden kunnen konstateren. In tegendeel, de Diema loc bleek meer te presteren
dan zelfs de fabrikant voor mogelijk had gehouden. Er stond bijvoorbeeld
toevalligerwijs een vrachtje klaar van 240 ton. Zonder moeite werd dit
spulletje van zijn plaats gebracht. Zelfs toen de rails onder de loc met olie
en water spekglad was gemaakt, tufte de loc vrijwel zonder enige slip met het
240-tons vrachtje weg. Datzelfde huzarenstukje herhaalde zich even later in
een bocht. De rangeerlocomotief –
maximum snelheid op papier 15 km per uur maar in de praktijk ruim 18,5 km –
is uitgerust met vele extra voorzieningen, waaronder een dubbele besturing.
Ook is er een installatie aan boord, waarmee de remmen van de wagons kunnen
worden bediend, zodat de trein als zodanig niet alleen op de remmen van de
locomotief is aangewezen. Boven de vier wielen zijn zandstrooiers
aangebracht, die bij de zojuist genoemde kunststukjes echter niet zijn
gebruikt. De heer Valster wees tenslotte nog op een plezierige
bijkomstigheid. De motor van de loc is identiek ann de motoren van de
transportabele luchtcompressoren, die op ons bedrijf worden gebruikt. Om
reserveonderdelen zal men dus vrijwel nooit verlegen zitten. Kortom, in alle
opzichten is de nieuwe rangeerlocomotief een fraaie aanwinst, afkomstig uit
een prima stal. Er rijden van dit type in Duitsland en daarbuiten zo’n dikke
3200 exemplaren rond.” Met dat laatste is
kennelijk het tot op die datum geproduceerde aantal Diema’s bedoeld. De
verwante types DVL90 en DVK150 brachten het maar tot 5 en respectievelijk 27
exemplaren. De aanschaf van deze nieuwe
locomotief was om twee redenen opmerkelijk: |
||||||||||||||||
- |
In de eerste plaats week de
nieuwe loc sterk af van haar voorgangers, de beide Rustons. Die waren vooral gericht
op het vervoeren van de eigen wagens: zware en hoge bufferplaten boden
bescherming tegen het verschuiven van de lading. Er werd gekoppeld met een
trekstamg en er waren geen buffers. De
Rustons hadden geen treinrem, want de eigen wagens waren niet beremd.
Daarentegen had de nieuwe loc wel een treinrem en buffers en geen hoge, zware
bufferplaten. De nieuwe loc was dus vooral bedoeld voor het doorvoeren van
via de NS ontvangen wagens. |
|||||||||||||||
- |
In de tweede plaats was de RDM
ten tijde van de aanschaf al ondergebracht in het zwaar verliesgevende RSV
concern. Wat maakte de investering in een nieuwe locomotief verantwoord ? Een mogelijk antwoord is
dat de nieuwe loc vooral bestemd was voor het naar de smederij vervoeren van
via de NS ontvangen wagens met smeedblokken. Zoals hieronder besproken wordt,
werden uit die smeedblokken onder andere drukvaten voor kernreactoren
vervaardigd. Dat leek in 1972 nog een aantrekkelijk toekomstperspectief. |
|||||||||||||||
De Diema had geen locloods.
De loc werd geparkeerd in het platenpark (sorteerpark) bij de Heijsche Haven [5].
Zie hier voor het inmiddels
sterk vereenvoudigde sporenplam ten tijde van de Diema. |
||||||||||||||||
|
||||||||||||||||
Voorbeeld van het spoorvervoer In 1939 kwam de RDM
smederij in bedrijf. Er werden krukassen, schroefassen en roerkoningen gesmeed.
In 1957 werd een derde smeedpers in gebruik genomen, met een maximale
drukkracht van 6000 ton. In 1965 kreeg de RDM de
kans ervaring op te doen met de bouw van drukvaten voor kernreactoren,
doordat de RDM het drukvat voor de kleine kernreactor in Dodewaard met steun
van de Nederlandse overheid kon bouwen. De smederij speelde een grote rol bij
de bouw van drukvaten: zogenaamde ingots (smeedblokken) werden uitgesmeed tot
een ring. Een aantal ringen werd aan elkaar gelast tot een drukvat (zie opmerking c). In 1970 werd een enorme nieuwe hal van
de apparatenfabriek in gebruik genomen. Er stonden enorme machines in,
waaronder een oven waarin een drukvat gegloeid kon worden. De firma
Nederhorst had de sporen op het oostelijk terrein op de schop genomen. Er
bleven alleen sporen over naar de gieterij, de grofsmederij en de
apparatenfabriek. Dwars op die sporen stond een kraanbaan (de ingotbaan).
Daarmee werden de per spoor aangevoerde ingots (= smeedblokken) naar de
opslag gebracht en later naar de smederij. Bij de afvoer van drukvaten
speelde het spoor geen rol; dat ging in principe per schip. Begin 1974 werden de
activiteiten op het gebied van kernenergie ondergebracht in Rotterdam
Nuclear, waarin ook twee Amerikaanse bedrijven deelnamen. Het verkrijgen van
voldoende orders bleek echter moeilijk: de bouw van kerncentrales in
Nederland werd uitgesteld en leveringen aan het apartheidsregime in
Zuid-Afrika konden om politieke redenen niet doorgaan. De twee Amerikaanse
bedrijven stapten er al na een jaar uit, zodat Rotterdam Nuclear BV een
volledige RDM dochter werd. Begin 1977 nam de overheid voor 50 % deel en werd
de naam RSV Zware Apparatenbouw (RSV-A). Dat gaf aan dat men ook drukvaten
voor bijvoorbeeld de chemische industrie leverde. Eind 1979 – dus al voor het
faillissement van het gehele RSV - ging RSV Zware Apparatenbouw dicht. Er
waren toen in totaal 22 drukvaten voor kernreactoren geleverd. |
||||||||||||||||
Derhalve heeft de RDM minstens
40 jaar lang een “grofsmederij” gehad. De ingots of smeedblokken kwamen per
trein, meestal uit Duitsland en kort
na de Tweede Wereldoorlog uit Frankrijk [1,2] en soms van Demka in Utrecht
[6]. Op 04-07-1969 ontving de RDM het
vijfduizendste smeedblok per DB wagon. Dit smeedblok had een gewicht van 72
ton. Het werd opgeslagen totdat het zou worden verhit en worden uitgesmeed
tot een ring van een kernreactorvat. Personeelsblad Nieuws van de RDM,
augustus 1969 [1,2]→ |
|
|||||||||||||||
Een enkele keer kwam een
smeedblok heet aan en werd meteen in behandeling genomen. Dit blok van 51 ton had Bochum per
speciale trein om 22.10 uur met een temperatuur van 700 °C verlaten en was bij
aankomst bij de RDM om 07.00 uur 100 °C afgekoeeld. Op de couveuse om het
gietblok staat “Bochumer Verein. Glühende Stalblöcke. Abstoßen und ablaufen
lassen verboten”. Personeelsblad De Wekker, maart 1962 [1,2]→ Dit blok werd meteen in een
gloeioven op de juiste temperatuur gebracht en werd aansluitend uitgesmeed
tot een schroefas. Er werden gemiddeld ruim
200 smeedblokken per jaar verwerkt. Dat is ongeveer één per werkdag. Het
gemiddelde gewicht was 37 ton. |
|
|||||||||||||||
Conclusies voor wat betreft
het spoorvervoer van ingots (smeedblokken) zijn: · Gemiddeld eens per werkdag moest een RDM loc een
wagen met een smeedblok naar de smederij brengen. Waarschijnlijk werd de wagen
daarna diret weer naar NS terrein terug gebracht. · Ook gemiddeld eens per werkdag was de smederij klaar
met het uitsmeden van een werkstuk. De ringen voor drukvaten gingen naar de
Apparatenfabriek ernaast. De rest moest voor verdere bewerking naar de Machinefabriek
(aan de andere kant van de Dokhaven) gebracht worden. Dat betekende ook
gemiddeld een treinrit per dag, tenminste zolang dit interne vervoer per
spoor ging. Een ander voorbeeld van spoorvervoer
is de aanvoer van Mannesmann buizen ten behoeve van de bouw van booreilanden
[5]. |
||||||||||||||||
|
||||||||||||||||
Het einde van het spoorvervoer Bovengenoemde vervoeren waren
in 1969 nog in volle omvang gaande. De aanvoer van ingots moet in of voor
1979 in elk geval verminderd zijn, omdat RSV Zware Apparatenbouw in 1979
gesloten werd. Zoals boven vermeld werden gemiddeld 200 ingots per jaar
aangevoerd. De Apparatenfabriek was berekend op de productie van vier
nucleaire drukvaten per jaar [1,2]. Het is onbekend uit hoeveel ringen een
gemiddeld reactorvat bestond, maar dat waren er zeker veel minder dan 200/4 =
50 (het kleine vat voor Dodewaard bestond uit 4 ringen). Een groot deel van
de gemiddeld 200 ingots per jaar moet zijn uitgesmeed tot schroefassen,
roerkoningen, etc. Het is onduidelijk in hoeverre dat ook na 1979 het geval
bleef. In 1987 werd de Diema
wegens het afgenomen spoorvervoer verkocht (en wel aan Frans Swartouw). Er
was toen nog wel wat spoorvervoer. Dat werd afgewikkeld met een Zagro. Het sporenplan was in die tijd
zeer eenvoudig geworden: zie hier
voor het sporenplan in 1991. De sporen naar de dokken en hellingen en ook
naar de gieterij waren verdwenen. Er was geen gelegenheid tot omlopen meer
(maar dat is bij een railwegvoertuig als een Zagro ook niet nodig). Bij een bezoek in 2002 werd
de Zagro niet aangetroffen. Er was geen uitwisseling met NS meer en ook niet
tussen de verschillende hallen. De straatsporen lagen er nog, maar waren
gevuld met onkruid en rommel. Wel was er nog spoorvervoer in enkele hallen,
zoals verder naar onderen beschreven wordt. |
||||||||||||||||
|
||||||||||||||||
|
||||||||||||||||
↑ De
Dokhaven in 1923, met aan pieren aangemeerde drijvende dokken [7] ↑ In het spoor over een pier naar dok 3 ligt een wissel;
op het afbuigend spoor staat een wagen. |
||||||||||||||||
|
||||||||||||||||
Op 21
-07-2015 was op ongeveer dezelfde plaats een monument aanwezig, bestaande uit
drie aan de rails vast gelaste platte wagens. ↓
Foto: Maarten van der Willigen ↓ |
||||||||||||||||
|
||||||||||||||||
De
sporen op de dokpier naar drijvend (droog)dok 3 zijn (geaccentueerd met rood)
op de plattegrond hiernaast terug te vinden: Detail van de
RDM Dokhaven, 1920-1932 [2]De cirkels geven waarschijnlijk het bereik van de
railkranen aan → De
Rotterdamse Droogdok Maatschappij ontleende haar naam aan drijvende dokken.
Daarin werden schepen gerepareerd en vroeger soms ook nieuw gebouwd. Door
tanks met water te vullen, zakte de bodem van het dok onder water. Nadat het
schip tussen de zijwanden was gevaren, werden de tanks leeggepompt zodat de
bodem van het dok weer boven water kwam. Op de zijwanden van het dok reden
hijskranen. Platen, balken en andere zware zaken werden op spoorwagens zover
gereden dat ze binnen het bereik van
de hijskraan op de linkerwand van dok 3 kwamen. Het monument met de wagens is
hier daarom zeker op zijn plaats. Op de plattegrond is te zien dat ook de
pier waaraan indertijd de dokken 1 en 2 lagen, van spoor was voorzien. Op
een kaart uit 1949 waren de sporen op
de dokpieren nog aanwezig. De boogstraal was slechts 35 meter. Na het
faillissement van RSV in 1983 werden de vijf toen bij de RDM aanwezig
drijvende dokken nog in hetzelfde jaar afgevoerd. |
|
|||||||||||||||
|
||||||||||||||||
Net als de meeste andere
wagens die hun bedrijfsterrein niet verlaten, zijn de RDM wagens onberemd en ongeveerd.
Maar het zijn eigenaardige wagens, omdat de aspotten aan de binnenkant van de
ver naar beneden doorgetrokken frameplaten zitten. Dat zal gedaan zijn om de
aspotten tegen bijvoorbeeld vallende lading te beschermen. Bovendien zijn er geen
doorgaande assen. In het midden van de kopse kanten is – achter de koppeling
- een strip aangebracht, die kennelijk dompen moet voorkomen. De drie wagens zijn
verschillend. Nummer 3 op voorgrond van de bovenste foto heeft een
draagvermogen van 25 ton. De middelste (ongenummerde) wagen
heeft een draagvermogen van 40 ton. Foto: Maarten van der Willigen, 21
-07-2015→ |
|
|||||||||||||||
De verst op de pier staande wagen is nr. 4 met een draagvermogen
van 10 ton. Wagen nummer 4. Op de achtergrond de
Grofsmederij (links) en de Apparatenfabriek van de voormalige RDM. Foto Henk
Sluijters, 22-11-2015 → Deze wagen staat maar met 2
wielen op het normaalspoor en moet daarom op een stukje smalspoor gereden
hebben. Dat spoor kan bijvoorbeeld bij
en in een hardingsoven gelegen hebben, zodat de afmeting van de ovendeur de
spoorbreedte beperkte. De gele driehoeken markeren
(bij alle drie wagens) de positie van de wielen. Ook staat bij alle wagens
het draagvermogen tussen die driehoeken aangegeven. |
|
|||||||||||||||
|
Alle drie wagens zijn
geheel gelast en zullen daarom niet uit de begintijd van de RDM dateren. Ze
hebben binnenliggende lagers en geen doorgaande assen: ←
RDM, Rotterdam, 05-09-2015 Het smeren van de wiellagers zal lastig zijn geweest, maar zal gezien de kleine af te leggen afstanden niet vaak gebeurd zijn. In de Apparatenfabriek
werden een paar wagens van de op de pier getoonde types gebruikt voor intern
transport [5]. |
|||||||||||||||
|
← Op 06-09-2002 waren nog minstens twee van
zulke wagens – van het 40 tons type – in gebruik bij de Machinefabriek. De
wagens waren van koppelstangen voorzien. Het restant van de RDM was
toen in handen van Joep van den Nieuwenhuyzen. Er waren nog maar 300
werknemers, verdeeld over de aparte BV’s RDM Submarines en RDM Technology. RDM Technology hield zich
in de oude Machinefabriek vooral bezig met revisies van tanks en houwitsers
van de Landmacht. Op het uitgestrekte werfterrein was genoeg gelegenheid om
deze voertuigen te beproeven. |
|||||||||||||||
RDM
Submarines gebruikte de oude Scheepsbouwhal. Er werden componenten (zoals dekhuizen)
gebouwd voor andere werven. Ook hier waren tweeassige wagens van 10, 25 en 40
ton draagvermogen. Het ging echter om een heel ander type, met een groot
overstek. De wagens werden met vorkheftrucks bewogen. ↓ RDM
Scheepsbouwhal, 06-09-2002 ↓ |
||||||||||||||||
|
||||||||||||||||
Het nummer 47315 op de stelbalk van bovenstaande
wagen is hieronder terug te vinden: |
||||||||||||||||
↓ uit
een catalogus van een online veiling van Troostwijk, sluitingsdatum 11
september 2012 ↓ Het betreft
de inventaris van de in de inleiding genoemde Maatschappij De Maas. |
||||||||||||||||
|
||||||||||||||||
De spoorbreedte wordt inderdaad hart
op hart (H.O.H.) gemeten, maar daar zou wat meer dan de spoorwijdte van 1435 mm uit
moeten komen. De genoemde 1380 mm zal de afstand tussen de binnenkanten van
de wielflenzen zijn. |
||||||||||||||||
|
||||||||||||||||
Huidige situatie De afkorting RDM stond voor
Rotterdamsche Droogdok Maatschappij. RDM staat anno 2016 voor Research,
Design and Manufacturing. Het is namelijk een locatie geworden voor
onderwijsinstellingen en bedrijven waarbij de nadruk vooral moet liggen op
duurzaamheid [9]. Diverse oude gebouwen hebben een herbestemming gevonden
[10], zoals uit de wegwijzer hiernaast blijkt. RDM, Rotterdam, 26-05-2018 → Op de wegwijzer staan zowel oude namen
(zoals Onderzeebootloods, Scheepsbouwloods, Scheepslift, Dokkantoor,
Dokkantoor, Grofsmederij) als nieuwe (zoals Academie voor Bouwkunst,
Congrescentrum, Hogeschool Rotterdam). De plannen voor de sloop
van het dorp Heyplaat zijn afgeblazen. De huizen zijn gerenoveerd. |
|
|||||||||||||||
|
||||||||||||||||
Opmerkingen: |
Op deze webpagina verwijzen
enkele links naar een selectie van kaarten (als pdf) die verkregen
zijn van het RDM-archief. Het gaat om meer kaarten
dan die waarnaar de links verwijzen. Alle kaarten zijn (in lage resolutie) te
vinden op: http://www.rdm-archief.nl |
|||||||||||||||
Via materieelboeken [1] zijn
de volgende gegevens over de afvoer van spoormaterieel bekend: |
||||||||||||||||
Materieel |
Bouwjaar |
Fabrikant |
Afvoer |
|
||||||||||||
Stoomrailkraan 32 |
1903 |
|
1930 (sloop) |
|
||||||||||||
Stoomrailkraan 24 |
1910 |
|
1929 (verkoop) |
|
||||||||||||
Stoomrailkraan 17 |
1913 |
|
1933 (verkoop) |
|
||||||||||||
Stoomrailkraan 4 |
1910 of 1916 |
RDM |
1933 (verkoop) |
|
||||||||||||
10 lorries |
1915 |
|
1927/29 (sloop) |
|
||||||||||||
Via Hans de Herder zijn gegevens
van het Stoomwezen bekend over de stoomkranen 4 t/m 7 uit 1910-1913 en 12 t/m 15 uit 1920.
Daarvan komt alleen “vervoerbare ketel” 4 in bovenstaand lijstje voor. Van de
andere door het Stoomwezen geadministreerde stoomkranen staat niet vast dat het
stoomrailkranen waren. Wel waren de
stoomkranen 5 en 7 door Figee gebouwd en bestaat er een foto van een Figee stoomrailkraan bij de RDM. Omstreeks
1962 waren er nog steeds twee stoomrailkranen bij de RDM aanwezig [5]. |
||||||||||||||||
c) |
De gang van zaken bij de
bouw van reactorvaten bij de RDM was: De staafvormige ingot werd
eerst in een smeedpers gedrukt tot min of meer een schijfvorm. Daarna werd er
met de pers een stalen buis door gedrukt, zodat er een gat in het midden
ontstond. Vervolgens werd de affaire uitgesmeed tot een ring met een
wanddikte van circa 20 cm. Na bewerking werd een aantal van die ringen aan
elkaar gelast en uiteraard werd er een bodem etc. in gelast. Bijvoorbeeld het
kleine reactorvat van Dodewaard bestond uit vier aan elkaar gelaste ringen. |
|||||||||||||||
Veel over de geschiedenis
(ook foto’s), maar ook over het hedendaags gebruik van het RDM terrein is te
vinden in deze pdf. |
||||||||||||||||
e) |
In het bovenstaande is
aangetoond dat op de dokpier waar nu drie platte wagens als monument zijn
opgesteld, vroeger inderdaad platte spoorwagens gereden hebben. De opgestelde
wagens werden in elk geval in 2002 nog in de Machinefabriek gebruikt. Ze
kwamen toen niet (meer ?) op de dokpieren, want de dokken waren al in 1983
afgevoerd. Het bouwjaar van de opgestelde wagens is onbekend. Als ze voor
1983 gebouwd zijn, kunnen ze op de dokpieren gebruikt zijn. |
|||||||||||||||
f) |
Diverse Nederlandse
bedrijven hadden wagens die uitsluitend op het eigen terrein gebruikt werden,
zie hier.
Zulke wagens waren doorgaans door het bedrijf zelf gebouwd. Wagens van de RDM
types kwamen dan ook – voor zover bekend – niet bij andere Nederlandse
bedrijven voor. |
|||||||||||||||
g) |
Behalve in de Dokhaven lag
er vanaf 1948 ook een dok in de Heysche Haven aan de westkant van het RDM
terrein. Vanaf 1959 waren dat er twee [2]. Dit Dokcentrum West was bedoeld
voor grote schepen [2]. Deze dokken hadden geen spooraansluiting. |
|||||||||||||||
h) |
Zoals hierboven vermeld,
had de aansluitboog van het spoor naar de dokpier voor dok 3 een straal van
35 meter. Dat is weinig, maar de twee Ruston & Hornsby locs van het type 48DS (met een radstand van
1,6 meter) konden een boogstraal van minimaal 12 meter berijden en konden
daarom makkelijk door de boog. Daarentegen kon de in 1972 geleverde Diema van
het type (met een radstand van 2,2 meter) een boogstraal van minimaal 40
meter berijden. Maar één van de Rustons is minstens tot 1977 bewaard,
misschien wel om de krappe bogen naar de dokpieren te kunnen berijden. |
|||||||||||||||
|
||||||||||||||||
Met dank aan: |
Rob van den Broek en Bastiaan Winde (beiden RDM-archief; zie [2]), Wim Snikkers (ex-RDM), Erikjan Sachse, Henk Sluijters en Maarten van der Willigen. |
|||||||||||||||
|
||||||||||||||||
Bronnen: |
[1] |
Stadsarchief Rotterdam: Toegangsnummer 425: Archief van de Rotterdamsche Droogdok
Maatschappij (RDM) 1902-2004; Bestanddeelnummer 72: Boek I en II: Machines RDM en Nieuwe Waterweg, 1885-1946. Bestanddeelnummer 741: Personeelsblad de Wekker ((Werkplaats & Kantoor)), 1947-1963. Toegangsnummer 451: Archief van Rijn Schelde Verolme (RSV) te Rotterdam. Bestanddeelnummers 1733-35: Jaarverslagen RDM. |
||||||||||||||
[2] |
http://www.rdm-archief.nl/ voor personeelsbladen, jaarverslagen en foto’s. |
|||||||||||||||
[3] |
Stadsarchief Rotterdam, fotocollectie, album RDM-8 |
|||||||||||||||
[4] |
Nationaal Archief, inventarisnummer 2.08.55: Bureau Herstelbetalings- en Recuperatiegoederen (Hergo). |
|||||||||||||||
[5] |
Informatie van de ex-RDM
medewerker Wim Snikkers. |
|||||||||||||||
[6] |
Informatie van Erikjan
Sachse. |
|||||||||||||||
[7] |
H.P. van den Aardweg en J.H. Kernkamp, Een halve eeuw
"Droogdok", 1902-1952 : uitgegeven. ter gelegenheid van het
vijftigjarig bestaan van de Rotterdamsche Droogdokmaatschappij N.V., 1952. |
|||||||||||||||
[8] |
Fotoreportages van Dolf Kessler, voor en na de
ontruiming. |
|||||||||||||||
[9] |
||||||||||||||||
[10] |
“RDM; Cultuurhistorische verkenning RDM”, CRIMSON architectural historians, februari 2005 Zie hier voor pdf met vele historische foto’s en kaartjes. |
|||||||||||||||
|
||||||||||||||||
{ |
||||||||||||||||
Terug/verder naar: |
|
|||||||||||||||
|
||||||||||||||||